Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AM2449

Datum uitspraak2003-10-22
Datum gepubliceerd2003-10-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302024/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Axel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 juni 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Partiële herzieningen Axel".


Uitspraak

200302024/1. Datum uitspraak: 22 oktober 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Zeeland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Axel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 juni 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Partiële herzieningen Axel". Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 december 2002, kenmerk 0212679/653/23, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 8 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.E.C. Bordes, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad van Terneuzen F.O. de Smit, ambtenaar der gemeente, en namens [belanghebbende A] en [belanghebbende B], mr. E. Schaap-Enterman, gemachtigde, aldaar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan betreft partiële herzieningen van de bestemmingsplannen “Landelijke Bebouwingsconcentraties”, “Nieuwendijk”, “Zuiddorpe”, “Oude Molen” en “Koewacht” van de voormalige gemeente Axel. In deze procedure is aan de orde de partiële herziening van het bestemmingsplan “Zuiddorpe”. Deze herziening betreft enige aanpassingen van de plankaart die, voorzover hier van belang, voorzien in de bestemming “Bedrijven” met de subbestemming “Bc- caravanbedrijf” en de nadere aanduiding “(z) – geen gebouwen toegestaan” op het perceel [locatie] te [plaats]. Verweerder heeft het plan goedgekeurd. 2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voorzover dit niet voorziet in de mogelijkheid van een nieuw bouwblok aan de noord-westzijde van haar perceel [locatie] te [plaats]. Zij voert daartoe aan dat in het verleden door het gemeentebestuur en het bestuur van de provincie Zeeland is meegewerkt aan de oprichting van bebouwing ten behoeve van de uitoefening van het caravanbedrijf ter plaatse. Appellante is van mening dat mede hierdoor sprake is van opgewekte verwachtingen. Voorts stelt zij dat sprake is van een onevenwichtige belangenafweging. Appellante is van mening dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf. 2.4. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het plan in aanmerking genomen dat het bedrijf reeds jaren ter plaatse is gevestigd en dat verplaatsing binnen de planperiode financieel gezien niet mogelijk is. Hij heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat het huidige bedrijf in de bestaande omvang als zodanig dient te worden bestemd en dat zo mogelijk medewerking kan worden verleend aan het bouwen van een showroom, mits de omwonenden geen bezwaren hebben. In dit geval hebben omwonenden aan weerszijden van het bedrijf een afwijzende reactie ingediend, zodat aan de beoogde uitbreiding geen medewerking zal worden verleend, aldus de gemeenteraad. 2.5. Verweerder acht dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening Hij stelt zich op het standpunt dat het bouwvoornemen van appellante in een woonomgeving uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening een omstreden initiatief is. Verweerder acht een verplaatsing naar een bedrijventerrein meer in de rede liggen. 2.6. Het caravanbedrijf dat sinds 1983 ter plaatse is gevestigd, maakt onderdeel uit van een bebouwingslint met grotendeels woningen en verspreid liggende bedrijven. Burgemeester en wethouders van Axel hebben op grond van een verklaring van geen bezwaar afgegeven door verweerder in 1986 een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een werkplaats en verkooppunt op het perceel. In 1996 is een bouwvergunning verleend om de bestaande ruimte uit te breiden. Niet in geschil is dat het bedrijf als zodanig dient te worden bestemd. Daartoe is in het voorontwerp van het bestemmingsplan het bedrijf als zodanig op de plankaart bestemd en een bebouwingsvlak opgenomen ten behoeve van een nieuw bedrijfsgebouw. Blijkens de toelichting van het plan acht de gemeenteraad een uitbreiding noodzakelijk in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en de continuïteit van het bedrijf. Voorts acht hij de uitbreiding planologisch aanvaardbaar onder andere gelet op de aard en omvang van het bedrijf en mede gezien het gemengde karkater van de ter plaatse aanwezige lintbebouwing. De gemeenteraad heeft het plan gewijzigd vastgesteld door de mogelijkheid van een nieuw bedrijfsgebouw ter plaatse te laten vervallen omdat omwonenden aan weerszijden van het bedrijf twee zienswijzen tegen het ontwerp-plan op dit punt hadden ingediend. In het vaststellingsbesluit is echter één van deze zienswijzen wegens te late indiening buiten behandeling gelaten en op de andere is niet inhoudelijk ingegaan. De Afdeling overweegt dat bij het toekennen van een positieve bestemming aan een bedrijf in beginsel ook redelijke uitbreidingsmogelijkheden moeten worden geboden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de thans aanwezige bebouwing een oppervlakte van ongeveer 18 bij 5 meter heeft en een kleine winkel en werkplaats betreft. Het kantoor is gevestigd in een portaal tegen het woonhuis aan. Appellante heeft erop gewezen dat vanwege de steeds grotere afmetingen van toercaravans de in de werkplaats aanwezige brug moet worden vervangen door één van een groter formaat. De afmetingen van het huidige gebouw staan dit echter niet toe. De stelling van appellante dat een groter gebouw noodzakelijk is voor haar bedrijfsvoering en de continuïteit van haar bedrijf, acht de Afdeling niet onaannemelijk. Vast staat dat de aan het bedrijf toegekende bestemming geen enkele uitbreiding mogelijk maakt. Niet in geschil is dat verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein binnen de planperiode financieel niet mogelijk is. De Afdeling is van oordeel dat verweerder het bovenstaande bij de afweging van de betrokken belangen heeft miskend. 2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming “Bedrijven” met de subbestemming “Bc-caravanbedrijf” en de nadere aanduiding “(z) – geen gebouwen toegestaan” op het perceel [locatie] te [plaats] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in dit geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door alsnog goedkeuring te onthouden aan voornoemd plandeel. 2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 17 december 2002, kenmerk 0212679/653/23, betreffende de partiële herziening van het bestemmingsplan “Zuiddorpe” voorzover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijven” met de subbestemming “Bc- caravanbedrijf” en de nadere aanduiding “(z) – geen gebouwen toegestaan” op het perceel [locatie] te [plaats]; III. onthoudt goedkeuring aan het aan het onder II genoemde plandeel; IV. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft het onder II genoemde plandeel in de plaats treedt van het onder II genoemde besluit; V. gelast dat de provincie Zeeland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os-Ravesloot, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto w.g. Van Os-Ravesloot Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003 248.